
Jurisprudentie
AY7766
Datum uitspraak2006-10-17
Datum gepubliceerd2006-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02013/05 B
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02013/05 B
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beklag ex art. 552a Sv. De Rb is van oordeel dat handhaving van het beslag niet langer nodig is voor het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv inbeslagneming toestaat. In een geval als i.c. dient de rechter dan vervolgens te onderzoeken of het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager, omdat deze redelijkerwijze als rechthebbende t.a.v. van dat voorwerp moet worden beschouwd. In het oordeel van de Rb dat klaagster de stelling dat zij eigenaresse/rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag is, niet voldoende heeft onderbouwd, ligt besloten dat de Rb zulks heeft onderzocht. Dat – overwegend feitelijke – oordeel is, niet onbegrijpelijk.
Conclusie anoniem
Nr. 02013/05 B
Mr Machielse
Zitting 5 september 2006
Conclusie inzake;
[klaagster] B.V.
1. De Rechtbank Haarlem heeft op 18 april 2005 het klaagschrift, strekkende tot opheffing van het op een geldbedrag gelegd beslag en tot het geven van last tot teruggave aan klager, ongegrond verklaard.
2. Mr. J.A. van Rooij, advocaat te Amstelveen, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat klaagster haar stelling dat zij eigenaresse/rechthebbende van het inbeslaggenomen geld is onvoldoende heeft onderbouwd.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"2. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 12 december 2003 onder een persoon zich noemende [betrokkene 1] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klaagster is er onder meer op gewezen, dat:
- het geldbedrag niet afkomstig is van enig misdrijf;
- zij rechthebbende van het geld is;
- in een zeer vroeg stadium stukken naar de met de zaak belaste verbalisanten zijn verzonden, waaruit de herkomst van dat geld blijkt;
- het feit dat de beslagene mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd, haar niet valt aan te rekenen;
- er geen verband is tussen het mogelijk gepleegde misdrijf en het aangetroffen geld; zij geen strafbaar feit heeft gepleegd;
- zij door het voortduren van het beslag financiële schade lijdt;
- de staat geen recht heeft om op deze wijze met haar - klaagsters - in internationale verdragen vastgelegde recht op het ongestoord bezit van haar eigendom, om te gaan;
- er geen enkel strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag;
- het inbeslaggenomen geld in Japan is gewisseld en de bankbiljetten daarom zijn voorzien van opeenvolgende nummers.
De officier van justitie heeft medegedeeld een vervolging in deze zaak niet uit te sluiten en vervolgens geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelende in raadkamer van oordeel dat het Openbaar Ministerie de verdenking dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van heling en / of witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het belang van strafvordering zich tegen de opheffing van het beslag verzet, is de afgifte van betrekkelijke geldbedrag aan de rechthebbende(n) op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat klaagster haar stelling, dat zij eigenaresse / rechthebbende van het in beslag genomen geldbedrag is, niet - althans onvoldoende - met bewijsstukken (wissel- dan wel opnamebewijs tot het betreffende bedrag) heeft onderbouwd.
Het klaagschrift is mitsdien ongegrond."
De steller van het middel voert aan dat namens klaagster voldoende stukken zijn overgelegd waaruit kan blijken van transacties van klaagster die via Japan liepen en dat daarom het oordeel van de rechtbank dat klaagster onvoldoende haar stelling heeft onderbouwd dat zij rechthebbende is op het inbeslaggenomen geld onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2. In het algemeen loopt een klacht die zich richt tegen de conclusie die een rechter trekt uit het materiaal dat hem is aangeboden spaak, omdat de uitleg en waardering van dat materiaal is voorbehouden aan die rechter, en de cassatierechter slechts kan onderzoeken of dat oordeel begrijpelijk is. Volgens mij zou de klacht in het middel ook hierop stranden.
Maar naar aanleiding van het middel vraag ik aandacht voor het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag op het geld verzet.
In dat geval geldt immers de hoofdregel die de Hoge Raad aldus formuleert:
"Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet."(1)
Niet blijkt dat zich een derde heeft gemeld met de pretentie rechthebbende op het geld te zijn, zodat de rechtbank naar mijn mening de hoofdregel had dienen toe te passen en het geld had moeten doen teruggeven aan beslagene.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad op de ambtshalve aangetroffen grond de beschikking van de rechtbank zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te beslissen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 2 december 1997, DD 98.102; HR 9 november 1999, nr. 3920 Besch.; HR 25 november 2003, LJN AL8421. Zie R.M. Vennix, Boef en beslag, p. 228.
Uitspraak
17 oktober 2006
Strafkamer
nr. 02013/05 B
AGJ/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol van 18 april 2005, nummer 15/034004-04, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard dat het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van het in bovenstaande beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J.A. de Rooij, advocaat te Amstelveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te beslissen.
2.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift. Aangevoerd wordt dat het oordeel van Rechtbank, inhoudende dat de klaagster onvoldoende heeft onderbouwd rechthebbende te zijn, gelet op de overgelegde stukken ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 12 december 2003 onder een persoon zich noemende [betrokkene 1] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klaagster is er onder meer op gewezen, dat:
- het geldbedrag niet afkomstig is van enig misdrijf;
- zij rechthebbende van het geld is;
- in een zeer vroeg stadium stukken naar de met de zaak belaste verbalisanten zijn verzonden, waaruit de herkomst van dat geld blijkt;
- het feit dat de beslagene mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd, haar niet valt aan te rekenen;
- er geen verband is tussen het mogelijk gepleegde misdrijf en het aangetroffen geld; zij geen strafbaar feit heeft gepleegd;
- zij door het voortduren van het beslag financiële schade lijdt;
- de staat geen recht heeft om op deze wijze met haar - klaagsters - in internationale verdragen vastgelegde recht op het ongestoord bezit van haar eigendom, om te gaan;
- er geen enkel strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag;
- het inbeslaggenomen geld in Japan is gewisseld en de bankbiljetten daarom zijn voorzien van opeenvolgende nummers.
De officier van justitie heeft medegedeeld een vervolging in deze zaak niet uit te sluiten en vervolgens geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelende in raadkamer van oordeel dat het Openbaar Ministerie de verdenking dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van heling en / of witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het belang van strafvordering zich tegen de opheffing van het beslag verzet, is de afgifte van betrekkelijke geldbedrag aan de rechthebbende(n) op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat klaagster haar stelling, dat zij eigenaresse / rechthebbende van het in beslag genomen geldbedrag is, niet - althans onvoldoende - met bewijsstukken (wissel- dan wel opnamebewijs tot het betreffende bedrag) heeft onderbouwd.
Het klaagschrift is mitsdien ongegrond."
3.3. In de overweging van de Rechtbank ligt besloten dat zij van oordeel is dat handhaving van het beslag niet langer nodig is voor het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv inbeslagneming toestaat. In een geval als het onderhavige dient de rechter dan vervolgens te onderzoeken of het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager, omdat deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster de stelling dat zij eigenaresse/rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag is, niet voldoende heeft onderbouwd, ligt besloten dat de Rechtbank zulks heeft onderzocht. Dat - overwegend feitelijke - oordeel is, anders dan het middel wil, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.

